Psalm 1, 3
Gelukkig is de mens die niet meegaat met wie kwaad doen,
Hij zal zijn als een boom, geplant aan stromend water.

Psalm 2, 9
Jij kunt ze breken met een ijzeren staaf, ze stukslaan als een aarden pot.

Psalm 3, 4
U, Heer, bent een schild om mij heen, …

Psalm 4, 5
…bezint u in de nacht en zwijg.

Psalm 5, 10
… een open graf is hun keel …

Psalm 6, 6
… doden noemen uw naam niet meer!

Psalm 7, 4
… als er onrecht kleeft aan mijn handen, …

Psalm 8, 4
Zie ik de hemel, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren door u daar bevestigd,
wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt,
het mensenkind dat u naar hem omziet?

Psalm 9, 6
…, hun namen uitgewist voor eeuwig.

Psalm 10, 14
U ziet de pijn en het verdriet, u merkt het op en weegt het in uw hand.

Psalm 11, 1
Vogel, vlieg weg naar de bergen!

Psalm 12, 5
Met onze tong zijn we sterk, onze mond helpt ons, wie kan ons aan?

Psalm 13, 2
Hoe lang nog verbergt u voor mij uw gelaat?

Psalm 14, 4
Ze verslinden mijn volk of het brood is.

Psalm 15, 1
Heer, wie mag gast zijn in uw tent

 

Psalm 16, 6 
Een lieflijk land  is voor mij uitgemeten.
Ik ben verrukt  van wat mij is toebedeeld.


Psalm 17, 5
Mijn voeten volgden uw spoor, mijn stappen wankelden niet

Psalm 18, 29
U bent het die mijn lamp doet schijnen


Psalm 19, 11
Zij zijn zoeter dan honing, dan honing vers uit de raat

Psalm 20, 8
Anderen vertrouwden op hun paarden en wagens,
wij op de naam van de Heer.


Ps. 21, 4

… en plaatst op zijn hoofd een gouden kroon


Ps. 22, 2 
Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?


Psalm 23, 4
Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij.

Psalm 24, 7
Verhef u, aloude ingangen

Psalm 25, 4
Maar mij, Heer, met uw wegen vertrouwd, leer mij uw paden te gaan.

Psalm 26, 6
…. een rondgang maken om uw altaar.


Psalm 27, 9
Verberg uw gelaat niet voor mij

Psalm 28, 1
Als u blijft zwijgen, word ik een dode met de doden in het graf.


Psalm 29, 5
De stem van de Heer splijt ceders


Psalm 30, 4
Ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven

Psalm 31, 12
Wie mij zien aankomen op straat, wenden zich af en ontvluchten mij.


Psalm 32, 6
Stormt dan een vloed van water aan, die zal hem niet bereiken.

Psalm 33, 13
Uit de hemel ziet de Heer omlaag, en slaat hij de sterveling gade.


Psalm 34,8
De engel van de Heer waakt over wie hem vrezen, en bevrijdt hen.


Psalm 35, 6
Laat hun weg donker en glad zijn.

Psalm 36, 10
… door uw licht zien wij licht.

Ps 37, 34
Blijf op de weg die hij wijst.

Psalm 38, 3
Diep zijn uw pijlen in mij gedrongen, zwaar is uw hand op mij neergedaald.


Psalm 39, 12
Niet meer dan lucht is een mens.

Psalm 40, 8
Nu kan ik zeggen: “Hier ben ik, over mij is in de boekrol geschreven.”

Psalm 41, 6
Mijn vijanden verwensen mij, zij zeggen: Wanneer sterft hij en verdwijnt zijn naam?


Psalm 42, 2
Zoals een hinde smacht naar stromend water, zo smacht mijn ziel naar u.


Psalm 43,3
Zend uw licht en uw waarheid
laten zij mij geleiden
en brengen naar uw heilige berg,
naar de plaats waar u woont.

Psalm 46, 7
De aarde siddert.


Psalm 56, 9
Mijn omzwervingen hebt u opgetekend, vang mijn tranen op in uw kruik.
Staat het niet alles in uw boek?

Ps. 57, 5
Tussen leeuwen moet ik liggen, tussen dieren die mensen verslinden.


Psalm 59, 17
U bent voor mij altijd een burcht geweest, een toevlucht in tijden van nood.


Psalm 62, 2
Mijn burcht, nooit zal ik wankelen.


Psalm 63, 3
In het heiligdom heb ik u gezien

Psalm 64, 7
Diep als een afgrond is het hart van de mens.


Psalm 66, 12
Wij zijn door vuur en water gegaan, maar u bracht ons naar een land van overvloed.

Psalm 71, 18
Nu ik oud en grijs ben, verlaat mij niet, God.

Psalm 73, 20
Bij het opstaan verjaagt u ze als beelden uit een droom


Psalm 85, 11
Trouw en waarheid omhelzen elkaar, recht en vrede begroeten elkaar met een kus.


Psalm 88, 10
Mijn ogen zijn dof van ellende


Psalm 89,9
Trouw omhult u als een mantel

Ps 92, 11
U geeft mij de kracht van een wilde stier


Psalm 94, 9
Hij heeft het oor geplant – zou hij niet horen,
het oog gevormd – zou hij niet zien?


Psalm 96, 12
Laat alle bomen jubelen


Psalm 97, 2
In wolk en duisternis is hij gehuld

Ps 98, 7
Laat bruisen de zee, en alles wat daar leeft,
laat juichen de wereld met haar bewoners.


Psalm 99, 7
In de wolkkolom sprak hij hen toe

Psalm 101, 6
Wie de volmaakte weg bewandelt, mag mij dienen.


Psalm 103, 15-16
De mens – zijn dagen zijn als het gras
hij is als een bloem die bloeit op het veld
en verdwijnt zodra de wind hem verzengt;
de plek waar hij stond, kent hem niet meer.

Psalm 105, 30
Hun land krioelde van kikkers,
tot in de kamers van hun koningen.


Psalm 107, 9
Wie dorst had, gaf hij te drinken, wie honger had, volop te eten.


Psalm 112, 4
Hij straalt voor de oprechten als een licht in het duister,
genadig, liefdevol en rechtvaardig.

Psalm 113, 3
Van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat, zij geloofd de naam van de Heer.


Psalm 115, 4-7
Hun goden zijn van zilver en goud, gemaakt door mensenhanden.
Ze hebben een mond, maar kunnen niet spreken,
ze hebben ogen maar kunnen niet zien,
ze hebben oren maar kunnen niet horen,
ze hebben een neus maar kunnen niet ruiken.
Hun handen kunnen niet tasten, hun voeten kunnen niet lopen, 
geen geluid komt uit hun keel.

Ps. 116, 7
Kom weer tot rust, mijn ziel, de Heer is je te hulp gekomen


Psalm 119, 18
Neem de sluier van mijn ogen – dan zal ik zien
hoe wonderlijk mooi uw wet is.


Psalm 121, 5
De Heer is je wachter, de Heer is je schaduw aan je rechterhand


Psalm 127, 1
Als de Heer het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwers.

Ps. 132, 7
Laten we zijn woning binnengaan, ons neerbuigen aan zijn voeten

 

Psalm 135, 116-17
Goden van andere volken zijn  van zilver en goud,
gemaakt door mensenhanden.
Zij hebben een mond, maar kunnen niet spreken, 
ze hebben ogen maar kunnen niet zien.
Ze hebben oren, maar kunnen niet horen,
er komt geen adem uit hun mond.


Psalm 139, 16
Alles werd in uw boekrol opgetekend,
aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er nier één.


Psalm 143, 6
Ik strek mijn handen naar u uit,
dorstig als droge aarde.

Ps. 144, 4
Een mens is vluchtig als een ademtocht, zijn dagen glijden als een schaduw weg.

Psalm 145, 14
Een steun is de Heer voor wie is gevallen,
wie gebukt gaat richt hij op.


Psalm 149, 1
Zing voor de Heer een nieuw lied, roem hem te midden van zijn getrouwen.


Psalm 150, 1
Looft hem in zijn machtig gewelf